De vele facetten van Huub Oosterhuis
Een impressie van de studiedag naar de betekenis van Huub Oosterhuis voor liturgie en kerkmuziek
Wat zal op de langere termijn de invloed van Huub Oosterhuis voor het veld van liturgie en kerkmuziek zijn? Op de studiedag rond deze vraag, 11 april jl., die werd georganiseerd door het Genootschap voor Liturgiestudie en de Liturgische Kring, bleef het antwoord uit. Dat is ook niet zo vreemd. De studiedag vond plaats bij wijze van jaargedachtenis van Oosterhuis’ overlijden, 9 april 2023, en het is nog maar net de vraag of een antwoord op die termijn al mogelijk is. Vragen als deze krijgen vooral in het verloop van de tijd een antwoord.
Maar ondertussen werden er wel degelijk aanzetten tot antwoord gegeven. Mattijs Ploeger (rector en docent systematische theologie en liturgie Oud-Katholiek Seminarie Utrecht), Jeroen de Wit (emeritus pastoraal werken Pelgrimsoord Klooster Wittem en cantor Oud-Katholieke Parochie Maria Magdalena Eindhoven), Martin Hoondert (universitair hoofddocent muziek, religie en rituelen Universiteit Tilburg) belichtten Oosterhuis en zijn werk van verschillende kanten: liturgisch-theologisch, literair-poëtisch en hymnologisch. Vanuit elk van deze invalshoeken kwamen belangrijke en kenmerkende aspecten van Oosterhuis in beeld. Elk van die aspecten is van betekenis: ze tekenen de theoloog en schriftgeleerde Oosterhuis, de literator, de liturgist, de vernieuwer, de activist, de organisator. Maar pas in de samenhang van al die facetten kan een volledig beeld ontstaan. En juist in die samenhang – en daarmee ook in de complexiteit daarvan – ligt de betekenis van de ene persoon Huub Oosterhuis en zijn vele activiteiten. Hoe dat doorwerkt in de toekomst zal blijken. Gaat het dan allereerst over zijn lied- en andere liturgische teksten (die overigens vooral in de slipstream van zijn vele andere activiteiten lijken te zijn ontstaan)? En wat is dan eigenlijk de betekenis van ‘zijn’ componisten (Huijbers, Oomen, Löwenthal)?
Op een boeiende manier kwam het een en ander in beeld toen de aanwezigen onder leiding van Dorien Schouten, cantor-organist van de Utrechtse Tuindorpkerk, gingen zingen. In en door de praktijk kunnen mensen een nauwe relatie opbouwen met liturgisch repertoire, dat was hier duidelijk. In het geval van Oosterhuis wordt dat ook geïllustreerd door het gegeven dat hij door velen bijna vereenzelvigd wordt met zijn liederen en de praktijk daaromheen. Ondertussen dringt zich dan wel de vraag op welke plek de oorspronkelijke makers – dichter en componist – daarbij innemen, zeker naarmate het tijdstip van ontstaan verder af komt te liggen van het moment van zingen. Niet zo gek dus dat juist hier de vraag naar de ‘authentieke uitvoeringspraktijk’ bovenkwam.
Blijft dit repertoire gezongen, ook door komende generaties? Hangt de betekenis van een veelzijdig mens als Oosterhuis eigenlijk alleen daarvan af? Werkt zijn invloed ook op tal van andere manieren door? Daarover doordenken vraagt om een brede blik, met oog voor alle facetten van Oosterhuis’ denken en doen rond liturgie en kerkmuziek als onderdeel van een veel bredere cultuur.