Mijmeren bij een moedig boek
Door Ad de Keyzer
Dichter bij God, het nieuwe boek van Ineke Cornet en Arjan Plaisier, geeft veel te overwegen aan wie naar liturgie wil kijken vanuit de blikrichting van spiritualiteit. In dat opzicht vind ik deze ‘Aanwijzingen voor een rijke liturgie’ – aldus de ondertitel – een moedig boek. Moedig, omdat beide auteurs die bijna een generatie in leeftijd van elkaar verschillen en uit verschillende reformatorische tradities komen, het aandurven over liturgie na te denken vanuit de ‘ervaringskant’. In de reformatie – en niet alleen daar – wordt deze manier van omgaan met geloof en eredienst met enig wantrouwen bekeken en de auteurs durven hun nek uit te steken door een lans te breken om mensen die zoekend zijn, richting te geven op een weg die hen dichter bij God brengt. Hier opent zich het rijke ervaringsveld van de spiritualiteit.
Dat er nu een protestants boek is verschenen dat ons wil helpen nadenken over de spiritualiteit van de liturgie is van niet geringe betekenis. Immers, in de katholieke traditie bestaat al meer dan vijftig jaar een Titus Brandsma Instituut dat methodisch de grondslagen van spiritualiteit en mystiek in al haar vele uitingsvormen bestudeert. Nu wordt dit landschap verrijkt met een boek dat een dynamische bijdrage kan zijn aan het gesprek tussen de verschillende christelijke tradities. Dat gesprek loopt vaak uit op niets, als het over de verschillen gaat die de protestante en katholieke eredienst kenmerken. “Voor een protestantse eredienst is ‘de dienst van het Woord’ een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van een de viering. Daarin onderscheidt een protestantse dienst zich van een rooms-katholieke. […] Het heeft lang geduurd voordat ik begreep dat een rooms-katholiek naar de kerk komt om ‘onze lieve Heer’ te ontvangen in de gestalte van brood en wijn” (pag. 85). Ik waag het om de gedachte te verdedigen dat, als het ons lukt naar die liturgische verschillen te kijken vanuit het perspectief van de spiritualiteit, zich zowel voor katholieken als protestanten een ongekende geestelijke ruimte opent waar het goed toeven is.
In Dichterbij God claimen de auteurs de meeste ruimte voor ‘Ontmoeting’. Liturgie is een ruimte waar ontmoeting zich kan voltrekken in meervoudige zin. Ontmoeting tussen God en mens (hoofdstuk 1), ontmoetingen die gebeuren in de liturgische riten (hoofdstuk 2). Wanneer liturgie een ontmoetingsruimte mag zijn, kan die ruimte haar werk gaan doen aan en in wie daaraan wil deelnemen. Je kunt daar een hoop meemaken: in de stilte bij jezelf geraken, (on)gewenst geconfronteerd worden met jezelf en anderen, tot besef komen van wat er wel en niet toe doet in jouw leven, gevoelens van twijfel en hoop, erkenning en onzekerheid hun gang laten gaan. Als je zo kunt kijken naar liturgie – dat kost tijd en training – ontdek je dat het vieren van liturgie een samengaan is van actief iets doen en passief iets laten gebeuren. Die dubbelzinnigheid – je mag ook, en dat is wellicht beter, zeggen ‘wederkerigheid’- is voor zowel katholieken als protestanten lastig want het is het ijkpunt voor de houding waarmee je deelneemt aan en voorgaat in liturgie. Ik wil dit illustreren aan het voorbeeld van de preek.
Het ontroert mij wanneer Arjan Plaisier zijn ervaringen beschrijft als predikant op pag. 96 e.v. Het gaat om de ervaring van een voorganger die enerzijds aan het werk is om de Schrift uit te leggen – zijn of haar beroep is ‘predikant’- en anderzijds zich bewust is dat het wezen “van een preek is dat Christus erdoor gestalte aanneemt in de hoorders. Dat vraagt om een uitleg van de Schrift, die deze verstaat als het taalkleed waarin Christus verschijnt” (pag. 97). Als ik deze woorden hun werk laat doen, word ik mezelf bewust van het feit hoe ‘actief’ en ‘passief’ hier gestalte krijgen. De predikant is hier op z’n actiefst in het spreken over en uitleggen van een tekst, maar tegelijk ook – hoe paradoxaal het ook klinkt – in het lenen van zijn stem, hart, ziel en verstand aan het stem geven van het Woord van God. Hoe passief-actief kan je zijn? Immers, als een predikant niet zijn mond kan houden tijdens de preek, krijgt God nauwelijks de kans haar of zijn Woord te doen. Deze paradoxaliteit geeft mij eindeloos stof tot overwegen, om licht wanhopig van te worden soms. Daar komt nog bij, aldus de predikant, dat het “wezen van de preek is dat Christus erdoor gestalte aanneemt in de hoorders”. Het wezen, dat wil zeggen wat het maakt tot wat het is. Wat er hier werkelijk toe doet is dat de preek ‘voltrokken’ wordt in de wederkerige betekenis van het woord. Als liturgie de ruimte is waar God en mens elkaar raken, is het woord dat God spreekt pas raak wanneer het via het oor van de hoorder zijn weg naar binnen kan gaan en daar zijn werk kan gaan doen. Wanneer de lector in de dienst van het woord het Godswoord uitspreekt, zal hij of zij zich ervan bewust zijn dat hij of zij niet de enige is die spreekt terwijl hij of zij spreekt. Wanneer dan de predikant het woord neemt, zal hij of zij slechts één taak hebben: zijn of haar gehoor helpen bij het zoeken naar het antwoord op de vraag: Wat hebben wij nu eigenlijk gehoord? Is alles wat te maken heeft met ‘uitleg’, ‘catechese’ en ‘dogma’ hier niet comme il faut? Als het enige dat telt de vraag is: Wat heb ik gehoord? vraag ik mezelf vaak af: Heb ik wel iets gehoord of wist ik alles al wel? Wat raakt mij in dit horen?
Een predikant die als een mystagoog zijn of haar hoorders hierin wil en kan begeleiden zal de ruimte kunnen openmaken waarin de deelnemers niet alleen kunnen ‘horen’ maar ook mogen ervaren dat zij ‘gehoord worden’ door die wij naar menselijke gewoonte God noemen. Hier is de Godsontmoeting een wederkerige elkaar raken geworden, in de ruimte van de stilte.
Co-auteur Ineke Cornet beschrijft die wederkerigheid van de ontmoeting tussen God en mens wanneer zij over het avondmaal schrijft in hoofdstuk 7-8. Met hoe zij over het offer van Christus praat kunnen katholieken hun voordeel doen, lijkt mij. In hoofdstuk 9 denkt zij na over God ontmoeten in het gebed. Daar gaat het met name over concrete vormen van liturgisch bidden. Maar ‘bidden’ is meer, blijkt op pag. 153. “Want bij bidden hoort toch ‘gaan in de binnenkamer’ […] Is gebed niet iets van ons binnenste, een diepe vorm van gemeenschap met God?” Zou dit niet de link zijn naar waar het boven om ging bij het nadenken over de preek? Zou hier niet de bron liggen waar Thomas van Kempen (pag. 119) uit put als hij spreekt over hoe wij als deelnemers aan de liturgie gevoed worden door de twee tafels, die van het Woord en van het Avondmaal? Zou dit besef ons niet alleen dichter bij God kunnen brengen maar ook dichter bij elkaar? Dichter bij God geeft ons veel te denken, ik hoop dat het velen mag inspireren.